in Stukjes

Een eeuweling

 

Mijn moeder is 99 jaar. Ik hoef er niet eens meer oud bij te zetten. Al 99, een voormalige Shoe-Postprijs van de dood. Zij weet dat het beste niet meer moet komen of toch. Maar doet ze het of doet ze het niet? 100 worden. Ze is 99 jaar en 9 maanden en of ze nog een honderdje krijgt. Maar in ieder geval, het loopt al aardig in het honderd.

Mijn vader is sinds 1982 terug naar zijn door hem zelf benoemde schepper, maar zijn vrouw is sindsdien een doorzetter. Bij diens finale en na zijn verplichte opgave, had ze er wel even het noorden bij verloren, maar daarna kwamen de wijzen weer uit het oosten. Als je bij mijn vader de zwakke groente uithing, dan zwaaide er wat. Bij mijn moeder gewoon de scepter. Wij weten nog altijd niet of ze dat van haar zus heeft geleerd of het ouder zusje van haar.

Over haar keukengeheimen kom ik nog weinig te weet. Het zijn eerder toiletgeheimen geworden. Maar zij ziet dat anders. Het ouderdomsoog is artsen en opticiens te snel af. Een foptisch bedrog. Ze bekijkt haar bril niet meer. Maar toen ik gisteren haar de eindrooster van het kruiswoordraadsel voorhield, uit haar week blad, van haar kerk en leven, zag ze het weer even zitten. We hadden van het tienletterwoord kam…inde. Kamerlinde, flitste ze uit haar teletijduitvinding. Eergisteren kwam het in haar denkheester of zoekmachine niet meer voor. Ze lachte wat lazarus opgewekt. Niet lang geleden heeft ze nog aan mijn ezelsoor verteld dat ze te oud geworden was om nog te wenen.

Onze bezoeken zijn een kleine ceremonie geworden. Een processie van Echterschap, we gaan meer achteruit dan vooruit. Maar de ogen zeggen meer dan wij vroeger spraken. Wit-zwart uitgevoerd in blauw en bruin. Slechts twee letters gemeen, maar verankerd in maffe hoop. Doffe ogen, soms weer stralend van toch nog opdringerige tranen. En hoe hard ik ze ooit kon vinden, ligt ze nu fragiel in mijn armen, reikhalzend naar een interludium, maar met koud vuur. Want blijkt ze soms in een serre, ze heeft het meestal kil. Een slechte doorbloeding en ander moeilijk verkeer. File om te sterven. Als er nog iets dik in zit, zijn het haar voeten. De linker al korter bij het hart geraakt. De etalagebenenclub krijgt met het ach meer leden.

Elke dag vallen haar heiligen en kennissen af, gelijk de blaadjes van de almanak. Vandaag, 22 juni 2008, rood gedrukt. Dus een zondag. Zondag 22 juni 2008 van de bloeimaand. Nee, de rozenmaand. Zon op 5.29, onder 22.00 u. of de langste dag van het jaar, zomertijd inbegrepen. En dat zomeruur voelt ze nog aan of er aan geprutst is. Maar dan wordt het ernstig. De verwijsheiligen komen er aan. Ik lees haar voor: H. Paulinus van Nola, al gestorven in 431, ook al een oude en dan lacht ze grauw. Op de achterkant staan naamfeesten. Audrey, Marije, Marja, Miet en benamia. Black-outs en oude bekenden. Wie zal ze nog voornaam weten? Maaria en Mita. Nee, Mita wordt bij deze gedeclasseerd. Tenzij la mema het bij een volgende beurt weer goed vindt. De Methusalems blijven in regel het langst overeind. Heiligen en gewonen worden op een hoopje gegooid en met de haren erbij gesleept om toch nog een spier herinnering aan over te houden. Het halfmaandelijks links of rechts parkeren, is ook een teken aan de wand, terwijl er om haar eigen te kunnen stallen steeds minder plaats is. Toch kan een weerspreuk haar nog bekoren als het op het einde nog hetzelfde klinkt. Want anders vindt ze het ongerijmd. Haar meningen gaan reeds op per rolwagen, maar zijzelf houdt de staf vast. Voorts houdt ze helemaal niet van stokoud.

“Wat gaat er in oktober gebeuren?” vraag ik regelmatig, zoals ze haar nieuws herhaaldelijk vertelt als kakelvers. “Honderd!” “Wat honderd?” “Dan word ik honderd…” “Wanneer?” “De zesde” kirt ze lichtjes en ze toont met de linkerhand vijf vingers en rechts duimt ze zes, de vier andere ingetrokken om de halve lamme te camoufleren. “Wat zijt ge dan?” “Eeuweling…” Ze vergaapt zich even aan een lachje. “Ge zijt al wel een geeuweling!” En dan zegt het verslijt-me-nietje: ”Gij zijt goed, om me voor de zot te houden!”