in Si & la

Het been

Voor de geboorte hield je al voet bij stuk: stuitligging. Pasgeboren, vers van de pers, maar niet om aan te zien. Kort daarna, joegen ze het ventje al de stuip(en) op het lijf, waarmee het nooit gans goed zou komen. Tussen leven en dood, maar er lag je volstrekt niets aan. Toch werd je een marginaal, kwietsullig papzakje, dun gesneden in het levens-confectie-atelier.

De eerste zorgeloze jaren, je had ze alle vijf bij elkaar, goed voor de eerste lustrum-viering van je bestaan, met beetje applaus. De zoveelste klap-relatie.

Je vader, bezorgd om de vrolijkheid van zijn bleek nakomertje, nog net over het beekje gewipt, wilde meer vaart. Vader had een wip gemaakt van hout. Op de koer met dikke keien stond opeens het speeltuig te blinken. Je moeder is er niet voor. Je moeder had nog zo gezegd dat ze tegen dat gevaarlijk ding was, maar vader, de dak-atleet, was gewoon aan andere hoogtes.

Een zwaluw maakt de kakjes wel. Buurjongen Peter wipte andermaal binnen, samen het speelgoed op en af. Naar omhoog, naar beneden, afduwen en afblokken met de voetjes, tot pee plots van de wip sprong, de wiparm afsloeg op mijn been. De lol was over en mijn been ook. Wij hadden nog geen oude autobanden om daarop de wip te laten landen. Maar het was niet meer nodig, op beklag van je  moeder werd de wip voortijdig geloosd en weggeveegd. Als een misplaatste ejaculatie.

Merkwaardig was het groene, blikken trommeltje met dekselse sluiting, waarin de droge gipsdoek nog rolmopste. Ja, je kreeg de doos in handen en het gips aan je been. Het zere linker ere-been. De tijd had je liggen, geen loopgips. De dragelijke gipsheid van je bestaan. Je pepa maar sleuren. Wat had de man zich toch op zijn schouders gehaald. Tussen zetel en bed, om je nooit bij neer te leggen.

Twee maanden liggips. Je geraakt veel eerder aan de fles dan dat je ooit zou denken. Het was een discreet, bruin bierflesje van 25 cl, waarin je formeel je communicerende vaatbehoefte moest tappen. Voor het leven onthoud je het verschil tussen leeg, halfleeg, vol of overvol. Dat van de laatste drup, dat kun je wel schudden. En de grote wc dan, was ook niet meer dan een oude bakpan. Later zie je het door een andere bril.

Je linkerteentjes waren strandjutters geworden. Ze lagen als een arme kroostfoto, van de dikke tot de dunnen, in de etalage van de gipsuitsparing. Vader vond dat ze alle vijf te veel te lijden hadden van de koude, aangezien het jaargetijde al herfstte, wat oud gips in een van zijn magazijnen en smeerde met ambachtelijke zwier de voetmond toe. Veel later, toen je vader helaas zijn laatste adem al had uitgeblazen, besefte je pas dat de opening was bedoeld als luchtgat. Je blijft er tochtgevoelig van.

Het gips zou je nog opbreken. Om foto’s te nemen het gips, met een elektrisch, rollend mes opensnijden alsof het door merg en been gaat. Kriep. Wat! Je gebroken onderdaan is niet heel recht ineen gegroeid. Terug breken. Néé. Over je hoofd heen wordt weer beslist. Je mag in je ware aard blijven: een beetje krom.

Als het tijd is om je tweede gips, met stralende open glimlachvoet, te laten opdoeken, geef je andermaal thuis, maar de dokter vergeet je. Zelfs tussen bevallingen door, verlost hij je niet van je plaasteren miserie.

Je vader heeft genoeg rondgezeuld met zijn zondagskind, vol pech in de week. Nu komt pap met akkoord. Of hij je mag bevrijden. Of hij het gips mag ontwarren. Je moeder is er niet voor. Maar vader ziet zijn blijde kinderogen. Eens terug binnen heeft hij hamer, beitel, tang, en et cetera, een bak vol. Egelvoorzichtig, teer en innemend ontbolstert hij het wit uitgeslagen been, leidt zijn lelijk eendje, waggelend, naar de tafel tot steun, met een stokje achter de hand. Hij draagt je op de arm. Naar een pas van de schelf afgehaalde, oude strandvouwzetel van de familie. Om te blinken in de zon.

Je was heel veel alleen, maar je dacht dat je met twee waart, dat gipsen been en jij. En je leert er veel uit. Zoals bijvoorbeeld het been stijf houden.