Ik word lekker oud

Ik wik wel weer, ik gil wel weer!
Ik wil weer zoenen geven!
Weer of geen weer, doch elke keer:
hallo mevrouw, ik wil wel weer…
al moet ik nog zo beven,
ik hou mijn handen niet terug,
ze zijn zo dapper, maar te vlug!

Ik wil gezonde havermout,
wil hoesten bij het proesten!
En al gebruik ik minder zout,
ik wil weer lekker zijn en oud,
ik eet nu ook langoesten
en elke avond in de dop
een jonge bokma aan de kop!

Ik wil hard trappen op mijn fiets,
vakantie voor veel weken,
ik maak mezelf steeds minder diets,
maar elke dag beleef ik iets…
door fratsen, mijn gebreken
en gisteren dacht ik eens echt
van  … meisjes, wat onthoud ik slecht!

Ik wil niet loensen naar teevéé,
tenzij naar leuke prenten,
aan krantenkul doe ik niet mee,
maar elke morgen kraai ik : hé,
niet zoveel complimenten,
ik word nog gekker oud en wild
en op een dag sla ik nog: TILT!

naar Annie M. G. Schmidt

Kind

Voordat een kind wordt gekocht, mogen eerst de partners afbetaald.

Vertalen

 

Voor je hoofd een steen wordt, blijf je tegen een muur aanlopen. De Berlijnse muur is dan wel verdwenen uit het zicht, maar het blijft met de bollen spelen. In mijn stamkroeg is er nog een ansichtkaart van een plasmuur, waar je kan afgaan als een gieter en waar vertiergenoten eerst de waterknop indrukken, hun beste oor nijgen naar de  staartenfluisteraar en met succes bedrupt terug naar voor gaan, naar de affrontlinie van het leven.

Evenwel, er zijn muren die het niet laten bij een wissewasje van een mislukte sprinklerinstallatie, maar je vroegere broekslijterij terugkaatsen. Mijn talenknobbel gaat hobbeldebobbel, op fietsbandjes van voorgebakken lucht. Heb ik destijds wat kloppingen gehad op de voordeur, ik was altijd weg via het kattengat of vogelperspectief kijkend naar de grijze muis van mijn bestaan.

Tijdens de leerinstelling hadden ze het over Frans, Engels en Duits, maar ik droomde van Latijn en Grieks en wurmde me in die hoekige schoolvertalingen en vervloekte de goden uit de misgrepen mythologie, omdat  EHBO bij mij stond voor een houding bij ontgoocheling en geapporteerd verder zweeg. ‘Wees geen voddenman!’ Maar je liet je lompen. Je werd je eigen vogelverschrikker. Ietsepietsje pitst je. Misschien zonderlijk om in een schrijn te plaatsen. Schrijnend.

Bij mijn eerste legeroefening van de helmpot op, eerst onbetaald maar lang niet gratis, vertikte ik het van blind te leren typen, omdat ik daarin mijn dromen niet kon vertalen. Voorts kocht ik naarstig de eerste marketing-vertaalcomputers, maar het werd mollenwerk.

Eens naar dat Atomiumbollen Brussel, sloeg ik Leuven, de universiteit en de gevangenis over. Bij mijn broer zaliger, in de aula, voelde ik me al buitengegooid en andermaal getralied. Ik zat, lag of stond acht jaar in het krakelement, hoofdzakelijk tussen Frans gewauwel, gekraai en  pietvoorlulligheden. Het Frans kiemde niet. Wat helpt paars en pil als je de buil niet zien en wil.

Ondertussen heb ik ook dikke, Italiaanse en Spaanse woordenboeken, waarin ik me stuk puzzel, in de klamme hoop dat ik mijn grote stiefbroers beter moge verstaan, in geacht antwoord op een beetje zielig begrip. Groot gebrek, maar meer klaar. Aan de taalgrenzen wens ik meer aan te geven, word ik minder tegen de muur gezet. Alhoewel ik nog steeds word wandelen gestuurd in vloektochten naar ontdekking en fantasie.

Trekken doe ik meer terug. In mijn torentje van fabel.
 

Mirakels

Er zijn nog mirakels als je ziet hoe sommige politici ons durven verschijnen.